over Inca's en andere oud-amerikaanse beschavingen

incalogon.jpg

 

WELKOM BIJ DEZE CLUB OVER DE INCA'S EN ANDERE OUD-AMERIKAANSE CULTUREN

 

logoazteek.gif

 

En we stuitten op een van de meest georganiseerde beschavingen die we ooit hebben gezien. Iedereen had een taak, het rechtssysteem was perfect en de bouwwerken waren ongeëvenaard. We zoeken de mysteries op en berichten u via nieuws, links en foto's. In deze club behandelen we de geschiedenis en de cultuur van de oud-amerikaanse volkeren met nadruk op de Inca's.

 

incaland.jpg

 

De Inca's zijn een oude Indianenstam die tot 1531 in Peru (Zuid-Amerika) leefden. Op de kaart kun je goed zien waar het Inca rijk lag. Het Inca rijk was dus best groot. Rond 1531 was Zuid-Amerika nog niet ontdekt. Dus niemand wist dat het rijk van de Inca's daar lag. De Europeanen wisten wel dat Zuid-Amerika bestond. Zij noemden dit de Nieuwe Wereld. De Europeanen wilden toen veel land veroveren, want nieuw ontdekt gebied was dan van hun land. Vooral de Spanjaarden waren hier fanatiek in. Ze wisten dat de Nieuwe Wereld groot was, maar ze wisten niet hoe groot. De Spanjaarden hadden een verhaal gehoord over een rijk dat midden in Zuid-Amerika lag en dat rijk was gemaakt van goud of zilver. Er waren een Spanjaarden die dolgraag dat goud of zilver zelf in handen wilden hebben, dus zij gingen op zoek naar dit rijk. Het rijk van de Inca's.

 

inca%20met%20amfora.jpg

 

Vlak voordat de Spanjaarden het rijk binnenkwamen, was er in het Inca rijk een oorlog. De oorlog ging tussen twee zoons van een overleden Inca koning. Deze twee zoons Atahualpa (a-ta-hoe-alpa) en Huascar (hoe-as-kar) wilden allebei koning worden. Atahualpa won en werd koning.
De Spanjaarden hadden hiervan gehoord en gingen daarom naar Atahualpa toe. Zij wilden dat de koning zich zou onderwerpen, maar dat wilde de koning niet. De Spanjaarden zetten daarom de koning gevangen. Atahualpa wist dat de Spanjaarden op zoek naar goud en zilver waren. In ruil voor zijn vrijheid liet hij de kamer waarin hij gevangen zat opvullen met goud en zilver. De Spanjaarden stemden hiermee in en uit het hele rijk werd goud en zilver aangevoerd. Alleen kreeg Atahualpa niet zijn vrijheid, hij werd alsnog vermoord.

Doordat de Inca's niet konden schrijven weten we ook niet goed hoe de mensen leefden. De Spanjaarden hebben wel iets opgeschreven, maar we weten niet of dit allemaal waar is. De Spanjaarden hadden gehoord dat er in het rijk van de Inca's veel goud te vinden was. Dit was geen sprookje. In de grond kon je veel goud en zilver vinden. Het goud werd uit de grond gehaald en al het goud en zilver moest eerst naar de keizer. Daarna werden er van het goud en zilver maskers en sieraden gemaakt. De Inca's gebruikten hele eenvoudige gereedschappen om spullen te maken. Van hout maakten ze drinkbekers en van wol en katoen werden kleren gemaakt.

 

incahead.jpg

 

De Inca's hadden een heel groot rijk en daarom was het rijk opgesplitst in kleine provincies en over elke provincie had een gouverneur het voor het zeggen. Toch was het lastig om te weten wat er overal in het Inca rijk gebeurde. Daarom hadden de Inca's wegen aangelegd die door het hele rijk liepen. Er werden tunnels gegraven, zodat de mensen door bergen konden en over rivieren of ravijnen werden bruggen gebouwd. De wegen werden door iedereen gebruikt. Het wiel was nog niet uitgevonden en daarom gebeurde alles lopend of per lama. Als je in het rijk woonde moest je ook belasting betalen. De meeste mensen betaalden hun belasting in natura. Hiermee wordt bedoeld dat de mensen iets moeten doen, sommige mensen werkten in de goudmijnen, andere mensen stonden een deel van hun oogst af en weer anderen werkten voor de koning (bijvoorbeeld als boodschapper). Zo had iedereen dus ander werk. De Inca's vonden het niet erg om het geld af te staan aan hun koning, omdat ze geloofden dat hun koning een zoon van de zon en de maan was. En voor de Inca's waren de zon en de maan de allerbelangrijkste goden. Dus de koning was ook een god en werd als een god behandelt.

 

Macchup.jpg

 

Machu Picchu is de naam van een Inca stad. Op de kaart kun je zien waar deze stad gelegen heeft. De Spaanse soldaten veroverden heel veel Incasteden. Daarbij plunderden ze ook deze steden. Maar Machu Picchu hebben ze nooit gevonden, omdat deze stad boven op een berg ligt, op wel 2500 meter hoogte. Daarom is deze stad ook nog zo beroemd, omdat alles er nog net zo uit ziet als vroeger. De stad is pas in 1911 ontdekt (dat is dus bijna 400 jaar later) en het ziet er nog net zo uit als vroeger.

 

kop.gif

 

Veel plezier op de club,
De beheerder, calamandja.
 

DANK VOOR UW BEZOEK

 

De Amerikaanse universiteitsleraar Hiram Bingham III (1875-1956) werd bekend als de ontdekker van de wereldberoemde Incastad Machu Picchu in Peru. Toen hij de stad in 1911 ontdekte kreeg hij een rondleiding van een aantal Peruanen die al tijden in het gebied rond de Incastad woonden. Voor deze locals was Machu Picchu niks nieuws en ze vonden het geen probleem de Amerikaanse reiziger even te laten zien waar hij de (overwoekerde) gebouwen van de oude stad precies kon vinden. 
 

De ontdekking van Machu Picchu

Wanneer kun je iemand eigenlijk een ontdekkingsreiziger noemen? Een goede vraag die ook in het geval van Hiram Bingham III gesteld moet worden. Want zo onbekend was Machu Picchu kennelijk niet. Er woonden nota bene al mensen toen de Amerikaanse ontdekkingsreiziger de ontdekking deed waar hij wereldberoemd door zou worden. Dat laatste geldt natuurlijk ook voor Columbus. Ook in het gebied dat Columbus ontdekte woonden al mensen. Hij kreeg echter geen rondleiding van indianen. 

In het boek "De ontdekking van Machu Picchu, in de voetsporen van Hiram Bingham III" komt de vraag ook aan de orde. Volgens auteur Mark Adams - die in de voetsporen van Bingham trad door ook te voet naar de Incastad te reizen - is het onzin Bingham de ‘ontdekker van Machu Picchu’ te noemen:

Zeker is dat hij Machu Picchu niet ontdekt heeft. Misschien was hij wel de ‘wetenschappelijk ontdekker’, zoals een bordje aan de ingang van de ruïnestad vermeldt, maar die benaming vind ik niet van toepassing. (…) Wat je over Bingham in ieder geval wel kon zeggen was dat hij iets veel minder romantisch, maar wel veel belangrijkers had gedaan dan het ontdekken van Machu Picchu. Hij had de ruïnes bekeken en meteen het belang (maar niet de betekenis) ervan ingezien, en er zoveel bekendheid aan gegeven dat ze niet meer met behulp van dynamiet konden worden opgeblazen om naar begraven schatten te zoeken, zoals met Vitcos gebeurd was. Zou Machu Picchu nog bestaan als Bingham het nooit gezien had? Dat is wel zeker. Maar zou het er nog net zo uitzien als nu? Bijna zeker niet.

National Geographic

De conclusie dat Bingham niet de ontdekker van Machu Picchu genoemd moet worden lijkt terecht. Daarmee is echter niet gezegd dat de reis van de Amerikaan niet van belang was. Hiram Bingham III zette Machu Pichu op de kaart. Door hem werd de stad wereldberoemd en maakten velen (beter) kennis met de wereld van de Inca‘s. 

Hiram Bingham III
in zijn tent bij Machu Picchu, 1912

De Amerikaan zette overigens niet alleen de Incastad op de kaart. Ook voor National Geographic Magazine was de ontdekking van groot belang. De oplage was door Binghams artikel over de reis en “ontdekking” van Machu Pichu verdubbeld. 

Het magazine stond in die periode onder leiding van Gilbert Hovey Grosvenor (1875-1966) en die had als opdracht om het blad grondig te veranderen. Van een wat een droog wetenschappelijk blad tot een aantrekkelijk tijdschrift voor een breed publiek. Grosvenor koos ervoor om veel meer ruimte in het blad te gaan reserveren voor foto’s en daarnaast wilde hij meer plek maken voor heldenverhalen. In de laatste jaren van de twintigste eeuw steeg de oplage enorm: van ongeveer duizend naar meer dan tachtigduizend. 

Hiram Bingham had Grosvenor in 1906 en 1908 gevraagd om geld voor zijn expeditie naar Peru. Tevergeefs. Toen de baas van National Geographic Magazine later de eerste verhalen over Machu Pichu las, besefte hij dat het verhaal van Bingham ideaal was voor zijn blad. Grosvenor wist al snel een verhaal los te peuteren en publiceerde dat groots, met uiteraard veel foto’s. Voor het eerst in de geschiedenis van het blad werd in 1913 een heel nummer aan één onderwerp besteed: Machu Picchu.

Gestolen Inca-schatten
 

Peru en de Amerikaanse universiteit Yale zijn al tijden verwikkeld in een juridische strijd om een groot aantal kunstschatten die Hiram Bingham vanuit Peru naar Amerika zou hebben gesmokkeld. Ook deze kwestie komt in het boek van Mark Adams uitgebreid aan de orde. 

Als ontdekkingsreiziger Hiram Bingham in 1912 opnieuw naar Machu Picchu reist om onderzoek te doen, moedigt Gilbert Grosvenor hem aan veel artefacten mee te nemen. Hij schrijft:

Wij hopen allemaal van harte dat u opgravingen kunt doen en een scheepslading antiquiteiten mee kunt nemen voor uw museum in Yale.

Volgens Adams moet men niet ter erg opkijken van zo’n oproep:

Dergelijke toejuichingen zijn nu misschien onvoorstelbaar, maar in die tijd waren ze volken normaal. Peruaanse artefacten en kunstschatten waren al zonder enige restricties uit het land weggevoerd sinds Francisco Pizarro losgeld eiste voor Atahualpa.

Het bleek echter helemaal niet zo eenvoudig om Machu Picchu ´kaal te plukken´. Nadat de Incastad wereldnieuws was geworden zetten veel Peruaanse intellectuelen alles op alles om de inheemse schatten voor hun land te bewaren. Schatten opgraven was dus één, maar ze het land uitkrijgen was twee. 

Bingham liet de moeizame opgravingen uiteindelijk over aan een van zijn medewerkers. Grote schatten werden echter niet gevonden. Onder de mooiste vondsten bevonden zich enkele bronzen voorwerpen, zilveren kledingspelden en een koperen armband. Er werden 93 kisten volgemaakt. De inhoud bestond vooral uit gebroken aardewerk en menselijke resten en dat viel nogal tegen. 

Over deze kisten met inhoud gaat de strijd tussen Yale en de Peruaanse overheid doorgaans. Aanvankelijk had Peru in 1912 verboden de kisten naar Amerika te vervoeren maar uiteindelijk kwam er toch toestemming, maar wel onder één belangrijke voorwaarde: Peru hield zich het recht voor de objecten terug te vorderen. Al jaren zijn de universiteit met elkaar in discussie over teruggave van de objecten. In 2008 werd er overeenstemming bereikt maar uiteindelijk kwam er weer een kink in de kabel. Er kon geen overeenstemming worden bereikt over de hoeveelheid voorwerpen die door de universiteit teruggestuurd zouden worden. 

Wat vaak vergeten wordt is dat Bingham niet alleen maar objecten vanuit Machu Picchu naar Amerika vervoerde. Tijdens zijn reizen kocht hij enkele honderden oude Inca-objecten en smokkelde die vervolgens Peru uit. Veel van die objecten zijn indrukwekkender dan de stukken die afkomstig zijn uit Machu Picchu, schrijft Adams.

In de voetsporen van...

Mark Adams is redacteur bij verschillende reismagazines. Dat hij voor zijn werk talloze, soms ook gortdroge, reisboeken heeft gerecenseerd is te merken. Adams weet hoe hij een verhaal moet opbouwen, schrijft toegankelijk, maar blijft inhoudelijk en strooit zo nu en dan met humoristische anekdotes. 

De auteur zet zich in het begin van het boek neer als een wat grijze muis die eigenlijk altijd achter zijn bureau heeft gezeten. Die grijze muis trok er echter wel op uit om een zware voetreis te maken naar Machu Picchu, samen met een wat antisociale Australiër die alles over de Inca’s weet en een groepje gidsen die alleen maar Quechua spreken en cocabladeren kauwen. Na een stuntelig begin maakt Adams zich het leven in de Peruaanse jungle steeds meer eigen. 

Onderweg beschrijft hij niet alleen de zoektocht naar Machu Picchu. Hij staat ook stil bij de astrologische wereld van de Inca’s, de komst van de Spaanse veroveraars in de zestiende eeuw, de ondergang van het Inca-rijk, de achtergronden van Hiram Bingham en de kwestie van de kunstschatten. Een uitermate lezenswaardig boek waarin op een speelse manier allerlei wetenswaardigheden over de Inca’s de revue passeren. 

     

De ontdekking van Machu Picchu - Mark Adams
In de voetsporen van Hiram Bingham

ISBN: 9789048814695
Uitgever: National Geographic Boeken
Paperback, 320 pagina's
Prijs: € 17,90


Bron: Yuri Visser; Historiek.net

279092.jpg

Op de regenachtige morgen van 24 juli 1911 worstelde Hiram Bingham zich zwoegend naar de top van de Oude Berg in het hart van de Andes. De begeleiders van de Amerikaanse archeoloog en avonturier hadden de moed al opgegeven dat zij Vilcabamba zouden ontdekken, de stad die in de oude kronieken werd genoemd als het laatste toevluchtsoord van het Incaverzet tegen de Spaanse veroveraars.

  

Maar het doorzettingsvermogen van Bingham werd beloond. Weliswaar vond hij Vilcabamba niet, maar eenmaal boven op de berg, hoog boven de rivier Urubamba, stuitte hij op de overwoekerde ruïnes van een complete stad: Machu Picchu (Oude Berg). Toen de schatzoekers de vegetatie begonnen weg te kappen, verschenen de goed geconserveerde resten van een van de meest superbe creaties van de mens in Zuid-Amerika.

  

In 2007 werd Machu Picchu door internetters wereldwijd terecht gekozen tot een van de zeven wereldwonderen. Het oord is uitgegroeid tot het symbool van de identiteit van Peru. En tot de kaskraker van het land. In 2009 trok Machu Picchu 800.000 bezoekers. Dat aantal daalde een jaar later fors nadat de spoorlijn tussen de citadel en de oude Incahoofdstad Cuzco in januari 2010 deels werd weggespoeld door de regen. De ontoegankelijkheid maakt deel uit van het romantische imago van Machu Picchu: je kan er alleen heen met de boemeltrein, tenzij je het pad der Inca’s verkiest en de conditie hebt voor een voetreis van drie dagen door het hooggebergte.

 

Machu Picchu is gebouwd tussen 1450 en 1480 door de Incaheerser Pachacútec, die zijn rijk tot het belangrijkste prekoloniale imperium van Zuid-Amerika maakte. Hij gaf de aanzet tot het in de godenstand verheffen van de Incaheersers, die Zonen van de Zon werden. Pachacútec was een groot architect en urbanist, die na de grootscheepse reconstructie van de hoofdstad Cuzco begon met de aanleg van zijn buitenverblijf: Machu Picchu. Het koninklijk landgoed werd bestierd door een leger bedienden, dat na de dood van de monarch zorg moest dragen voor zijn mummie en zijn eeuwige cultus. De vorst bezocht zijn buitenverblijf slechts op gezette tijden. De bedienden kregen er hun laatste rustplaats, een koningsgraf is nooit gevonden.

  

Playboy-professor

  

Hiram Bingham was de inspiratiebron voor Indiana Jones, de door Har- rison Ford gespeelde held uit de filmcyclus van Steven Spielberg. Een avontuurlijke playboy-professor van Yale, die al een paar jaar door Zuid-Amerika had gezworven op zoek naar ‘verdwenen’ steden.

Op de faam die hij als ‘ontdekker’ van Machu Picchu verwierf, bouwde Bingham een politieke carrière. In 1924 werd hij gouverneur van Connecticut, zij slechts voor één dag, omdat hij werd verkozen tot Republikeins senator om de plaats in te nemen van een collega die zelfmoord had gepleegd.

  

‘De verdwenen stad’ was grotendeels een mythe die door Bingham zelf was gecreëerd. Wetenschappers zijn het er allang over eens dat de stad nooit ‘verdwenen’ is geweest. Bovendien ging de Peruaan Agustín Lizarraga de Amerikaan in 1902 voor. Bingham wist dat, maar elimineerde hem uit zijn boek ‘The Lost City of the Incas’, dat hij 37 jaar later schreef. Machu Picchu was niet lost, maar Bingham maakte de wereld bekend met het cultuurhistorische belang van de plaats.

  

Ondanks alle bedenkingen heeft de Peruaanse overheid gekozen voor 24 juli om op grootse wijze ‘de honderdste verjaardag van de ontdekking van Machu Picchu voor de wereld’ te vieren.

  

Klapmes

  

Binghams reputatie als serieuze archeoloog heeft niet lang standgehouden. Al is hij niet zo diep gezakt als zijn alter ego in de film, Indiana Jones, die zich in de laatste episode van de sage weer eens gedraagt als een ordinaire grafrover door een mummie open te snijden met het klapmes van zijn zoon. ‘This belongs in a museum’, roept hij herhaaldelijk. De vraag is echter in welk museum.

  

Zeker is dat Bingham van een held is verworden tot ‘de grootste plunderaar van Peru’. In 1912 en in 1914-15 leidde hij nieuwe expedities naar Machu Picchu, die in Peruaanse ogen niets anders waren dan plunderingen. Honderden graven haalde hij leeg. En alles wat hij vond, stuurde hij naar de universiteit van Yale. In totaal 46.323 items, inclusief mummies en gouden voorwerpen.

  

Alle schatten belandden in het Peabody Museum of National Art van Yale. Na een jarenlange juridische en diplomatieke strijd is de universiteit eindelijk begonnen de voorwerpen terug te geven die het museum slechts in bruikleen had. De eerste 300 stukken zijn sinds maart te bezichtigen in Cuzco. De Peruaanse president Alan García zegt dat de rest snel volgt, maar geen mens gelooft dat Yale alle 46.323 stukken zal terugsturen naar het land van herkomst.

  

Machu Picchu is daardoor niet alleen het symbool van de Peruaanse identiteit maar ook van de massale plundering van pre-Columbiaanse schatten in Latijns-Amerika. Veel Peruanen beschouwen Hiram Bingham als de beruchtste der huaqueros, die in Peru bijna een beroepsgroep vormen. Huaqueo is een synoniem voor illegale opgraving en plundering. De plaatselijke bevolking bezondigt zich er op grote schaal aan, door gewapend met houwelen - of erger: dynamiet - de huacas te open. Dat woord uit de indiaanse taal Aymara betekent zoveel als heilige plaats of tempel.

  

Lijkenpikkers

  

Omdat ze vooral goedgevulde graven zoeken, kan je de huaqueros nog het best omschrijven als lijkenpikkers. Terwijl ze er niets eens rijk van worden. De huaqueros verkopen hun vondsten voor een appel en een ei aan tussenhandelaren, die de weg kennen naar de privéverzamelaars en de veilinghuizen in Parijs, Londen of New York waar de archeologische kunststukken voor astronomische prijzen van de hand gaan. Het veilinghuis Sotheby’s meldt op zijn internetpagina dat in de afgelopen vijf jaar kopers voor 12,7 miljoen dollar aan pre-Columbiaanse kunst hebben aangeschaft.

  

Het plunderen gebeurt al sinds de 19de eeuw, toen in Europa en de Verenigde Staten de belangstelling voor die kunst toenam. Het begon als een zondags tijdverdrijf van landeigenaren, die als sport opgravingen organiseerden. Gaandeweg groeide de activiteit uit tot een even lucratieve als destructieve bezigheid. Alleen de gevonden keramische kunststukken werden onmiddellijk verkocht, alles van edelmetaal werd simpelweg omgesmolten. De huaqueros wissen zo nog steeds hele episoden van de Peruaanse geschiedenis uit.

  

Jaime Quinteros geldt als een van de grootste lijkenpikkers van Peru. 35 jaar lang plunderde hij archeologische sites. Bij zijn arrestatie in 2004 had hij1. 661 archeologische pronkstukken in zijn bezit. Dat was niets vergeleken bij wat hij al van de hand had gedaan, zei hij. ‘Wat rest, is alleen nog het vet, de biefstuk is al lang verkocht.’

  

Jaarlijks nemen politiekorpsen in verscheidene landen duizenden stukken in beslag, maar dat is slechts het topje van de ijsberg. Quinteros vertelde de politie dat de Amerikaan David Bernstein een van zijn belangrijkste afnemers was. De gespecialiseerde antiquair, wiens winkel is gevestigd aan Park Avenue in New York, garandeert op zijn website (Precolumbianart4sale.com) de authenticiteit van alle duizenden stukken die hij aanbiedt, maar rept met geen woord over de herkomst.

  

Rode lijst

  

Overal in Peru vind je sporen van oude culturen en nog steeds worden complete steden herontdekt. Het land telt meer dan tienduizend archeologische sites die geregistreerd zijn maar wegens geldgebrek nog niet zijn ontwikkeld. Peru is letterlijk een goudmijn voor kunsthandelaren die dankbaar het illegale werk van de grafschenners accepteren. Een berg in dit land is vaak een berg, maar ook heel vaak een verborgen piramide. En als er holen in zijn gegraven, dan weet je het zeker.

  

Latijns-Amerika is door de eeuwen heen op grote schaal cultureel geplunderd. Tot vandaag. Vooral Peru, Mexico en Guatemala, de belangrijkste centra in de oudheid, zijn ‘in trek’. Europa en de Verenigde Staten tellen naar schatting 3.500 wettige verzamelaars, die meer dan 3 miljoen pre-Columbiaanse kunstwerken bezitten. ‘Maar een onbekend aantal clandestiene verzamelaars zou wel eens eigenaar kunnen zijn van 25 procent van het verleden van het continent’, schrijft de Venezolaan Fernando Báez in zijn boek ‘De culturele plundering van Latijns-Amerika’.

  

De Peruaanse overheid heeft een ‘Rode lijst van bedreigde Peruaanse antieke voorwerpen’ gepubliceerd, met de geregistreerde objecten die door huaqueros zijn gestolen, voor zover die bekend zijn. Met de regelmaat van de klok duiken die op bij de grote veilinghuizen. Zo moest Christie’s in New York enkele jaren geleden een veiling van pre-Columbiaanse voorwerpen annuleren, nadat was gebleken dat er 24 in Peru waren gestolen.

  

Illusie

  

De teruggevonden kunstvoorwerpen vormen een miniem deel van wat is ontvreemd en verkocht aan verzamelaars. De Peruaanse staat heeft bijna 200 juridische en diplomatieke processen in andere landen lopen om duizenden geroofde stukken terug te krijgen.

  

Dat de complete inventaris van Machu Picchu die door de levensechte Indiana Jones naar de Universiteit van Yale is verscheept, ooit terugkomt, lijkt een illusie. Maar in elk geval is een begin gemaakt en kunnen Peruanen en buitenlandse toeristen zich nu vergapen aan de stukken die zijn tentoongesteld in een koloniaal paleis in Cuzco.

  

Gelukkig hebben Hiram Bingham en alle plunderaars voor en na hem de stenen met rust gelaten. Daardoor kunnen we ons bij de honderdste viering van de ‘herontdekking van de verloren stad’ nog steeds vergapen aan de paleizen, huizen en terrassen van Machu Picchu. Inca-heerser Pachacútec, de bouwer van dit moois, liet zichzelf aanbidden als een Zoon van de Zon. Wie nu, vijfhonderd jaar later, de toegangspoort passeert van het complex dat balanceert op de Andestoppen, zal het beamen: dit kan alleen het werk zijn van goden.

  

Bron: Cees ZOON; "De grootste kunstroof aller tijden"; De TIJD, 23 juli 2011.

1493charles-c-mann-9789046810347-4-1-ima

Nog nooit werden de gevolgen van de reis van Columbus in 1492 zo vergaand in beeld gebracht als Charles C. Mann in zijn nieuwe boek doet. De globalisering begon al vijf eeuwen geleden.

In ons aller hoofden zijn het associaties geworden, waarbij we geen vragen meer stellen. Tomatensaus hoort bij de pasta's uit Italië. Zwitserland geniet wereldfaam dankzij chocolade. De pittige Thaise keuken is ondenkbaar zonder kwistig gebruik van paprika's. In werkelijkheid komen al deze uithangborden van nationale culinaire cultuur van elders.

Pre-Columbiaans Amerika
De Amerikaanse publicist Charles C. Mann haalt in zijn boek '1493' over de ontdekking van Amerika ook een Filippijns kinderliedje aan dat de planten van het land bezingt. Botanici weten feilloos uit te leggen dat ze stuk voor stuk ooit zijn ingevoerd vanuit Amerika, Afrika of het vasteland van Azië.

Mann, journalist voor onder meer Science, The New York Times en The Washington Post, publiceerde eerder '1491' over de ontdekking van pre-Columbiaans Amerika. Dat boek rekende af met het vooroordeel dat de beschaving pas in 1492 naar de Nieuwe Wereld kwam. Manns fascinatie met de reis van Columbus als keerpunt in de wereldgeschiedenis bleef. Zijn nieuwe boek '1493' is een logisch vervolg dat een spiegelbeeldige wereld beschrijft.

Van een volstrekt geïsoleerd werelddeel werd het een continent dat in een mum van tijd verbindingen had met alle uithoeken van de aarde. De ontdekkingsreizen zorgden voor contacten tussen ecosystemen en samenlevingen die miljoenen jaren van elkaar gescheiden waren geweest. Dankzij Columbus werd niet zozeer een Nieuwe Wereld ontdekt, betoogt Mann, maar een Nieuwe Wereld geschapen.

Globalisering
Voor ecologen is de Columbiaanse uitwisseling misschien wel de ingrijpendste en belangrijkste gebeurtenis sinds het uitsterven van de dinosauriërs. De economische en politieke impact deed er nauwelijks voor onder. Globalisering is als verschijnsel minstens vijf eeuwen oud. 

Na de ontdekking van Amerika in 1492 kwamen verbazingwekkend snel netwerken tot stand, waarlangs planten, dieren en mensen hun weg vonden. En met hen micro-organismen, ziekteverwekkers die vooral in de Amerika's onbarmhartig toesloegen. Het ontaardde in een demografische ramp die in de geschiedenis zijn gelijke niet kent: driekwart of meer van de bevolking van het halfrond legde in de zestiende en zeventiende eeuw het loodje.

Daartegenover stond het profijt dat bijvoorbeeld Europa en China hadden van al die nieuwe voedingsmiddelen van elders. Het maakte dat de bevolking daar kon groeien. Het zorgde er bovendien voor dat de landbouw die groei van het aantal te voeden monden kon bijhouden. Sterker, na 1492 werden grote hongersnoden zeldzamer. Een voedzaam product als de aardappel leverde daaraan een grote bijdrage.

Inzichten en kennis
Met groot gemak vermengt Mann in '1493' geschiedenis met natuurwetenschappen. Op die manier schotelt hij de lezer niet alleen aantrekkelijke verhalen voor, maar voert hij hem ook voortdurend met inzichten en kennis.

De grootste zilvervondst ooit, in 1545 in het uiterste zuiden van Bolivia, leidde tot complete gekte. Begin zeventiende eeuw lag op deze plaats de hoogstgelegen en rijkste stad ter wereld: Potosí, in grootte vergelijkbaar met het Londen en Amsterdam van die dagen. Decadentie en wetteloosheid vierden er hoogtij.

Mann noemt het Mexico-Stad uit die tijd een regelrechte voorloper van de eenentwigste-eeuwse megalopolis, een rauwe mix van culturen. Toen al was het vizier meer gericht op Azië dan op Europa. In de veronderstelling dat het land veel dichterbij lag dan in werkelijkheid het geval was, gold China als de belangrijkste fascinatie.

Dat keizerrijk, ver voor op de rest van de wereld, ging aanvankelijk ook op ontdekking uit, maar stopte ermee - zoals later ook de Verenigde Staten een punt zouden zetten achter de trips naar de maan: de kosten wogen niet op tegen de baten. Technisch lagen de Chinezen lichtjaren voor op anderen en aan grondstoffen kwamen ze toch wel. Op de langere termijn bleek die passieve houding een misrekening, die leidde tot machtsverlies.

Rassendenken
De schrijver van '1493' rekent genadeloos af met vooronderstellingen die niet kloppen. Zo speelde rassendenken in de eerste eeuwen na Columbus nog nauwelijks een rol bij de kijk op de in de Amerika's talrijke gemengde huwelijken en relaties. Die preoccupatie dateert van veel later. Tot het begin van de negentiende eeuw waren het overigens voornamelijk Afrikanen die naar de Amerika's gingen, of - beter gezegd - gebracht werden.
Europeanen vormden er slechts een kleine minderheid.

Zo tovert Mann het ene weetje na het andere tevoorschijn: muggen worden uitgeroepen tot de founding fathers van de Verenigde Staten en dankzij malaria duurde de Amerikaanse Burgeroorlog mogelijk jaren langer dan nodig. Wat zich daarbij een beetje wreekt, is dat Mann met '1493' wel erg veel wil. Het boek gaat alle continenten langs en hinkstapspringt door de hele periode tussen de ontdekking van Amerika en de twintigste eeuw.

De auteur is aardig thuis in het door een aardappelziekte verhongerend Ierland en de ecologische rampen die communistisch China over zich afriep, maar dit soort passages roepen tegelijkertijd de vraag op of Mann zich niet beter had kunnen beperken. Het jaar 1800 was een mooi eindpunt geweest. Met de transformatie in drie eeuwen tijd, vóór het echte doorzetten van de industriële revolutie, had zijn betoog ook gestaan als een huis.

Nu worstelt de schrijver met zijn eigen wijdlopigheid. Hij zoekt naar een vorm. Soms introduceert hij elementen uit het reisverhaal, door zijn eigen ervaringen ter plekke te noteren, maar die lijn wordt dan niet doorgezet. 

Afzonderlijke delen van het boek beschrijven de gevolgen de Columbiaanse uitwisseling voor delen van de wereld. Daarbinnen wordt per hoofdstuk alles veranderende handelswaren als aardappels, rubber en slaven uitgelicht. Met het verbindende grote verhaal heeft Mann het moeilijker. Dit alles neemt niet weg dat hij een uitermate rijk boek heeft geschreven.

Charles C. Mann: 1493. Hoe de wereld zich ontwikkelde na de ontdekking van Amerika. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. ISBN 9789046810347; 688 blz. € 34,95

Godsdienst en slaven bij de Inca's
 
- Godsdienst

 
Doordat de Inca's geen schrift kenden, is er weinig bekend over hun godsdienst. Wat men weet is voornamelijk gebaseerd op zestiende-eeuwse teksten van Spaanse priesters en regeringsvertegenwoordigers. De Inca's kenden veel goden en godinnen die allemaal over magische krachten beschikten en allemaal te maken hadden met bepaalde aspecten van het Incabestaan. De meeste Inca's hadden een directe band met de aarde en geloofden dat de goden een grote invloed hadden op hun akkers, gewassen en dieren. Doordat de natuur de god van de Inca's was kwam het vaak voor dat er mensenoffers werden gebracht om die goden gunstig te stemmen bij bijvoorbeeld droogte, overstromingen en vulkaanuitbarstingen. Dit was natuurlijk ook in het belang van het slagen van de oogst. In grotten onder het ijs van de Andes zijn verschillende graven teruggevonden van kinderen, omringd door vele symbolische offergraven in aarden kruiken. Naast mensen offerden de Inca's ook dieren als cavia's of lama's.
 
De belangrijkste goden van de Inca's waren Viracocha (de oppergod), Inti (de zonnegod) en Quilla (de god van de maan). Sommige Incatempels stonden in nauwe betrekking met de verering van de zonnegod. De Spanjaarden noemden ze dan ook zonnetempels. In de tempels bevonden zich schijven van bladgoud die de zon moesten voorstellen en lieten zien hoe belangrijk de macht van de zonnegod was. De god Viracocha was zowel de vader als de moeder van de zon en de maan. Hij was de oppergod en werd vaak afgebeeld als een oude man met wit haar en een baard. In afgelegen gebieden lagen vaak kleinere Incatempels die uit slechts één vertrek bestonden.
 
De grote tempels waren vaak onderdeel van een groot, uitgebreid complex waar priesters en hun assistenten in woonden. De belangrijkste tempel stond in de hoofdstad Cuzco. Daar woonde de opperpriester, die familie was van de incavorst, en ook lagere priesters, monniken en bedienden. Priesters moesten offers brengen aan de goden, zieken genezen, de toekomst voorspellen en waren verantwoordelijk voor de bevolking van hun gebeid.

De Inca's geloofden ook in leven na de dood en ze beden dan ook vaak tot hun voorvaderen. De lichamen van de dode heersers waren de heiligste voorwerpen binnen het rijk. Deze lichamen werden behandeld alsof ze nog leefden, in hun paleizen bediend door dienaren en geraadpleegd voor advies over dagelijkse dingen.Inca's die op het platteland woonden vereerden hun voorvaderen op een simpelere manier. Als iemand overleed, werd hij gebalsemd en bijgezet in een tombe in de vorm van een bijenkorf met vaten voedsel en chicha (maïsbier). De familie van de overledene hield acht dagen begrafenisceremonies en droeg een jaar lang zwarte kleding. De vrouwen knipten hun haar af.
 
Een van de belangrijkste aspecten van de Incareligie was de huaca. Huaca's waren heilige plaatsen met een bijzondere religieuze betekenis en konden daarom als een heilige plaats worden beschouwd. Inca's benaderden de huaca's met de grootste voorzichtigheid om de geest of god niet boos te maken en brachten er een offer, in de vorm van voedsel of een kledingstuk, om de god gunstig te stemmen. Allerlei dingen konden huaca's worden; heuvels, bergen en bronnen langs de weg.De Inca's geloofden dat geesten goede en slechte eigenschappen hadden. Er bestonden geen goden die alleen maar goed of juist alleen maar slecht waren.

 
- Slaven

 
De Inca's handelen niet met geld maar met spullen, zoals groenten, specerijen en aardewerk. Er waren dus ook veel boeren bij de Inca's. De boeren waren meestal niet zo erg ar, vergeleken de andere inca's. Als een  een inca een broep heeft, heeft hij behoorlijk veel geluk. Want veel inca's waren zwervers en werkloos. Maar van die zwervers werden vaak slaven gemaakt. De slaven moesten hard werken en kregen er bijna niks voor. De slaven kregen met geluk onderdak. Dan sliepen ze in kleine hutjes, met heel veel slaven zaten ze dan opgepropt. De slaven moesten ook wegen bouwen en ook soms huizen.
 
Sociale gelaagdheid samenleving inca's

Expansie Inca-rijk

 uitbreiding Inca rijk:

-  Pachacuti (1438 - 1463)

- Tapac Inca (1463 - 1471)

- Tapac Inca (1471 - 1493)

- Huayna Capac (1493 - 1525)

- Latere Inca conquests

 

Het ‘Incadom’ werd in de 15e eeuw ontdekt door Spaanse ontdekkers, maar natuurlijk leefde dit rijk al een paar eeuwen eerder. De stad Cuzco in het zuiden van Peru was de hoofdstad van het Incarijk. De bevolking bestond op het hoogte punt uit +/- 12 miljoen mensen die 20 verschillende talen spraken.
Zelf noemde de Inca's hun rijk "Tahunantinsuyu"(het rijk van de 4 windstreken).
De Inca's ( de adelijke kaste van de bevolking) hadden de macht in handen, zij waren de afstammelingen van een bevolking die in een vallei bij Cuzco woonden.Later onderwierpen zij buurtvolkeren, daardoor groeide het Inca rijk gestaag door, dit gebeurde onder de achtste Inca koning Viracocha.De opvolgers van deze koning (zonen en klein zonen) veroverde steeds meer gebied totdat het Incarijk gegroeid was zoals op te kaart te zien is.

De Inca's moesten nu een bestuurlijke vorm geven aan het land, deze werd afgekeken van het Chimurijk. In die tijd werd ook Cuzco herbouwd en fungeerde vanaf die tijd als hoofdstad's moesten nu een bestuurlijke vorm geven aan het land, deze werd afgekeken van het Chimurijk. In die tijd werd ook Cuzco herbouwd en fungeerde vanaf die tijd als hoofdstad. In het centrum van de stad stond de zonnetempel, de verering van de zon (Inti) werd staatsgodsdienst.
Cuzco was in 4 kwartieren verdeeld volgens de 4 windstreken, ook het land werd zo verdeeld. Nadat de Spanjaarden het volk ontdekt hadden ging het heel vlug bergafwaarts, in 40 jaar tijd was bijna het hele volk uitgeroeid.De Inca's konden zelf geen schrift maar hadden de Quipu, dit waren touwtjes met knopen erin. Het getallen systeem was net als de onze tientallig, met deze quipus konden de Inca's een nauwkeurige kalender bijhouden.Omdat er een arbeidsplicht was werden er regelmatig tellingen gehouden onder de mannelijke bevolking. Omdat er geen geld bestond werd er door de mensen door deze arbeidsplicht de belasting voldaan aan het rijk.

  
Belangrijkste middelen van bestaan voor Inca's

 
Het landbouwjaar was verdeeld in twee seizoenen: de regentijd (van oktober tot mei) en het droge seizoen (van juni tot september). De tijdstippen om te zaaien, te oogsten en de grond te bewerken volgden een strak patroon. Augustus was de ploegmaand. De Incaboeren werkten de grond om met de taclla, een voetploeg. De mannen liepen in een rij achter elkaar naar achteren terwijl ze de grond omploegden. De vrouwen knielden voor de mannen om de grond om te woelen met lampas, een soort schoffels, en gewassen te poten.

Augustus begon altijd met een feest waar de adel een grote rol speelde: als de Sapa Inca zelf aanwezig was, of zijn gouverneur of een hoge ambtenaar, maakte hij een begin met het werk met een gouden graafstok die men de Inca had gebracht, en alle andere ambtenaren en edelen die hem vergezelden volgden zijn voorbeeld.
Wat de Inca's aten hing af van waar ze woonden. Voor alle Inca's was er echter wel één soort voedsel dat ze het meest aten. In bergstreken waren dat aardappels. Na de oogst werden de aardappels een nacht buiten gelegd zodat ze bevroren. Daarna werden de ze in de hete zon te drogen gelegd. Door ze zo te vriesdrogen kreeg je chuñu, eten dat heel lang goed bleef. In de lager gelegen streken werd maïs verbouwd dat ook lang houdbaar was voor het geval dat er weinig was van andere voedselsoorten.
 
Dingen die wij nu graag eten, zoals avocado's, paprika's, tomaten en chocola, werden voor het eerst verbouwd in de Andes. In sommige gebieden werden coca en quinoa (een soort rijst), verbouwd. In de tropische gebieden werden door de Inca's guave en cactus geteeld. Aan zee werd vis gevangen en gedroogd. De Inca's aten ook wilde vogels zoals eenden. Ze hadden geen schapen, koeien, varkens, geiten of kippen. Het enige vlees dat ze regelmatig aten was dat van de cavia. Deze renden gewoon binnen in de huizen rond en kregen als voer planten en keukenafval. Af en toe werd er lama gegeten maar dit dier werd, net als de alpaca (lijkt op een lama, maar is wat kleiner), te kostbaar gevonden om te eten, vanwege de wol en het gebruik als lastdier. De dag begon voor de meeste Inca's met een hapje bij zonsopgang. Ze dronken wat a'ka (een dikke, licht alcoholische, moutachtige drank) en aten de restjes van de avond daarvoor op. 's Middags aten ze een stevige maaltijd. Hoe ze moesten bakken wisten de Inca's niet, ze kookten bijna al hun eten. Mote (een maïsschotel met paprika en kruiden) werd veel gegeten. Van gedroogd lamavlees en chuñu werd locro (een stoofpotje) gemaakt. In de as van het vuur werd een soort brood van gemalen maïs gebakken. Als lekkernij kenden de Inca's popcorn.  Het avondeten werd tussen vier en vijf uur gegeten. In kookpotten werd het eten op de grond neergezet. De mannen gingen er gehurkt omheen zitten en bedienden zichzelf. Ze aten met hun handen, soep dronken ze uit kommen. De vrouwen, die het eten klaarmaakten, zaten buiten de kring van mannen met hun rug naar de mannen toe. Belangrijke gasten hadden altijd een ereplaats aan "tafel". Er is weinig bekend over de beroepen die de Inca's uitoefenden, maar waarschijnlijk waren er niet zo veel beroepen. De meeste Inca's waren boeren die het land bewerkten. De gezinnen beplantten en oogsten in gemeenschapsverband. Elke herfst werd de landtoewijzing herzien en aangepast evenredig met het aantal mensen binnen een gezin. Buiten de productie van hun voedsel, bewerkte elke ayulla extra velden om de heerser en priester van voedsel te voorzien. Incaboeren leidden een zwaar leven. Na een ontbijt werkte de hele familie tot het midden van de ochtend op het veld. Ze gebruikten vervolgens de hoofdmaaltijd van de dag. In aanvulling op het werk op het veld maakten de vrouwen chicha, maalden maïs en aardappelen en maakten kleding door middel van weven.
 
De Inca's konden ook vechten in het leger. Sommigen moesten in de staatsmijnen naar goud, zilver, tin of koper graven. Als een Inca ziek werd, mocht hij terug naar huis.
Als Inca kon je ook ambtenaar zijn. Ambtenaren waren voortdurend aan het tellen. Daarvoor gebruikten ze de quipu (geknoopte touwen waar men waarschijnlijk de boekhouding mee bijhield). Priesters beheerden de tempels en regelden de rituelen die zo belangrijk waren in het leven van de Inca's. Sommige mensen denken dat er meer priesters dan soldaten waren in Peru. Incapriesters waren ook dokters. Soms leken hun genezingen meer tovenarij dan geneeskunst. In bepaalde opzichten waren Incadokters de Europese dokters van toen al voor. Ze konden dysenterie (besmettelijke darmontsteking, buikloop met bloedontlasting), maagzweren, oogklachten, luizen en kiespijn genezen. Ze kenden allerlei handige en werkzame kruidenmiddeltjes, die ze haalden bij een soort rijksapothekers, de hampi camayoc of bewaarders van goedgekeurde geneesmiddelen. Ze haalden ook medicijnen bij de collahuaya of venters, die geneeskrachtige planten, amuletten en talismannen verkochten. Een van de beste geneesmiddelen van de Inca's was kinine (extract van kinabast), dat werd gebruikt om wonden, zweren en koorts te genezen. Nog een ander beroep dat vrij veel voor kwam onder de Incabevolking was boodschapper. Zij gaven berichten door zodat de Sapa Inca contact kon houden met alle delen van het rijk.

Omvang en geografische ligging van het Inca rijk
 
De Inca's hadden een zeer hoge beschaving maar konden niet schrijven. Rond 1200 hadden de Inca's het grootste rijk dat Amerika ooit gekend heeft. Het strekte zich uit over wat nu Peru is met uitlopers in Ecuador en Chili.
 
 
Ontdekking en val van het incarijk:
 
Columbus landde in 1492 toevallig in Amerika en het nieuws van zijn ontdekking verspreidde zich als een lopend vuurtje door Europa. Andere ontdekkingreizigers en gelukzoekers trokken naar de Nieuwe Wereld (Amerika) en legden contact met de oorspronkelijke bevolking. Algauw gonsde het in Europa van de geruchten over fabelachtige schatten aan goud en zilver die er te vinden zouden zijn. Gedreven door hebzucht en honger naar goud reisden vertegenwoordigers van Europese landen en volken af om het nieuwe land in te nemen. Nadat de Spanjaarden de Azteken hadden overwonnen, richtten ze hun aandacht op Peru. En dus ook het rijk van de Inca's.
 
In 1532 jaar kwam ook de Spaanse ontdekker Francisco Pizarro aan land. Samen met 180 soldaten was hij aangekomen bij de kust van Peru. De Inca's dachten eerst dat Pizarro hun scheppingsgod, Viracocha was. De spionnen van Athualpa gaven verkeerde informatie. Ze vertelde dat de paarden 's nachts onbruikbaar waren, dat als de ruiter viel dit de dood betekende voor zowel ruiter als paard. Dat de musketten maar twee maal konden schieten. En dat de ijzeren zwaarden zo effectloos waren als de vrouwen met hun weefgetouw.
 
Na deze informatie dacht Athualpa dat het geen kwaad kon hem te ontmoeten. Maar hij werd gevangen genomen. Athualpa probeerde zichzelf vrij te kopen door Pizarro genoeg goud te geven om zijn kamer mee te vullen. Pizarro ging akkoord. Hij kreeg het goud maar hij liet Athualpa niet vrij. In 1533 werd Athualpa door onthoofding om het leven gebracht. Dit wordt gezien als het eind van het Incarijk.
De jaren daarop werd de macht van de Spanjaarden groter. Pizarro zette Manco Capac II, een zoon van Huayna Capac, op de troon in Cuzco. Zo liet hij de Inca's denken dat die nog steeds de macht in handen hadden.
Meningsverschillen over de verdeling van de rijkdommen onder de Spanjaarden ontstonden snel. Hierdoor kon Manco Capac II ontsnappen en in het jaar 1536 startte hij een opstand tegen de Spanjaarden.
De Spanjaarden konden de aanvallen van vier Incalegers op de stad Lima makkelijk aan. Deze stad was door Pizarro tot hoofdstad gemaakt. Na een weinig succesvol, drie maanden durend, beleg van de stad door de Inca's, zochten Manco Capac II en duizenden volgelingen hun toevlucht in het bergachtige gebied van Vilacambamba ten noorden van Cuzco. Daar stichtte hij een nieuwe Inca staat, van waaruit hij zijn strijders leidde bij hun aanvallen op de Spanjaarden.
Het nieuwe Incarijk overleefde dankzij de moeilijke begaanbaarheid van de bergen 36 jaar. In 1572 deden de Spanjaarden een inval op het nieuwe rijk. Ze wonnen de strijd en namen de laatste Incaleider Túpac Amaru gevangen. Deze werd in 1572 onthoofd. Hiermee was het Incarijk helemaal tot zijn einde gekomen.
 
Het legendarische rijk van de Inca's viel in 1533. Meerdere factoren hadden de ondergang van het rijk veroorzaakt. Het lag dus niet alleen aan de komst van de Spanjaarden en hun bezetting. Er heerste ook een pokkenepidemie en er was een burgeroorlog uitgebroken. De val begon omstreeks 1525. De Inca's hadden een inval van een horde Chiriguano overleefd. Chiriguano is een Amerikaanse stam uit Paraguay. Bij die aanvallers was een Portugese ontdekkingsreiziger, Aleixo García. De ontdekkingsreiziger was de eerste blanke die de Inca's ontmoette. Er volgden berichten dat er meer blanken aan land waren gekomen. In 1525 stierf de leider van het rijk (de 
Sapa Inca), Huayna Capac. Enkele dagen daarna stierf zijn aangewezen opvolger. Waarschijnlijk stierven die door een ziekte die de Europeanen onbewust hadden meegebracht. Hun dood zorgde voor een machtstrijd tussen de twee overgebleven zonen van Huayna Capac. Huáscar en Athualpa. Na 5 jaar burgeroorlog, die veel in het incarijk heeft vernietigd, werd Athualpa als winnaar uitgeroepen. Athualpa had Huáscar gevangen en in 1532 werd hij vermoord.
 
De bezetters introduceerden vervolgens het encomienda systeem. Dit was een systeem van dwangarbeid. Duizenden stierven aan de gevolgen van Europese ziekten. Velen anderen ontvluchtten het land van hun voorouders waardoor het bewonersaantal enorm daalde.
Nu wonen er ongeveer 8 miljoen afstammelingen van de Inca's in het voormalige Incarijk, zij spreken de Quecha taal en houden nog steeds vast aan het geloof en de gebruiken van de Inca's.
 

Wegen 
 
In het Incarijk waren geen wagens of karren, want de Inca's kenden het wiel niet. Paarden hadden de Inca's ook niet, dus ze moesten te voet reizen. Lama's en guanaco's (lama-achtig zoogdier) werden gebruikt als lastdier, maar het verplaatsen van zichzelf moesten de Inca's op eigen kracht doen.
 
Onder Sapa Inca Roca werd er begonnen met de aanleg van een wegennet dat liep van Cuzco in het zuiden van het rijk tot aan Quito in het noorden. De twee hoofdwegen, een langs de kust en een door de bergen, waren samen ruim 16000 kilometer lang.
Op het "hoogtepunt" hadden alle wegen samen een lengte van ongeveer 23000 kilometer. De wegen in het Incarijk waren uitstekend en dit ongelooflijk grote en goede wegennet was een belangrijke reden voor het succes van het rijk.
 
De wegen waren ontzettend belangrijk. De Incatroepen marcheerden er over om invallen van stammen uit het Amazonewoud te voorkomen of nieuwe gebieden te veroveren. De wegen waren de aanvoerroutes voor de karavanen van lama's, die goederen vervoerden, en de wegen waren van groot belang als communicatienetwerk voor de boodschappers en ambtenaren die de ogen, oren en stem van de Sapa Inca waren.
Veel wegen van de Inca's liepen over hoge bergen. Om steile hellingen ook begaanbaar te maken bouwden Inca-ingenieurs stenen treden, als een trap waarover de reizigers te voet en de lama's en guanaco's als lastdier omhoog konden lopen. De Inca's bouwden speciale wegen door het oerwoud, militaire wegen, goudwegen en koninklijke wegen. De koninklijke weg in de Andes was 5200 kilometer langer dan de langste weg van de Romeinen.
Voor problemen in de wegenbouw ontwikkelden de Inca-ingenieurs speciale technieken. Zo bouwden ze langs woestijnwegen lagen muren, zodat het zand niet de weg op waaide. In moerassen lieten ze de weg over een verhoogde stenen fundering lopen.
 
De belangrijkste weg van de Inca's werd de Capacnan genoemd, wat "de Mooie Weg" betekent. Dit was de weg van Cuzco naar Quito en was meer dan 2400 kilometer lang. De weg bestond uit blokken steen die precies op elkaar aansloten. Hij liep over vrijwel de hele lengte helemaal recht en was overal 8 meter breed. Op sommige plaatsen liep de weg op 5000 meter hoogte.
Bij wijze van belasting hielpen arbeiders in ploegen bij aanleg en het onderhoud van "de Mooie Weg". Net als langs vele andere Incawegen werden langs "de Mooie Weg" bomen geplant die reizigers schaduw boden. Naast de weg liep een kanaal waar vers water doorheen stroomde, zodat de reizigers en hun dieren onderweg hun dorst konden lessen. Na elke 25 tot 40 kilometer stonden er tampus (herbergen) waar boodschappers en reizigers konden overnachten.
Op plekken waar de weg een diep dal of ravijn moest oversteken, bouwden de Inca-ingenieurs bruggen. Ze gebruikten rieten boten om over de brede, langzaam stromende rivieren rond het Titicaca-meer te komen. Over smalle beken bouwden de Inca's simpele bruggen. Spectaculair waren hangbruggen over diepe ravijnen. Met deze bruggen werd begonnen onder leiding van Sapa inca Roca, onder wiens leiding ook werd begonnen aan het wegennet.
 

Communicatie
 
De Sapa Inca hield contact met alle delen van het rijk met behulp van boodschappers. Deze boodschappers werden chasquis genoemd. Ze werden uitgekozen uit de fitste jonge mannen. De boodschappers woonden in groepjes van 4 tot 6 man in hutten op regelmatige afstand langs de hoofdwegen.
Er stonden altijd 2 boodschappers op de uitkijk. Zodra in de verte een boodschapper werd gesignaleerd, die altijd herkenbaar was aan zijn grote hoofdtooi van witte veren, rende een van de boodschappers hem tegemoet. Die boodschapper rende met de boodschapper die aankwam mee terwijl die de boodschap herhaalde. Als de boodschapper een quipu bij zich had, nam de volgende boodschapper die van hem over. Als hij zeker wist dat hij de boodschap uit zijn hoofd kende, rende de boodschapper door naar het volgende station, terwijl de vermoeide boodschapper in de hut op adem kwam. Op deze manier konden berichten meer dan 240 kilometer op een dag afleggen.
Als er berichten binnenkwamen over een noodsituatie, zoals een invasie of een opstand, kon een signaal worden gegeven met een serie vuren. Als een groep boodschappers rook of vlammen boven het volgende station zag, staken ze hun eigen signaalvuur aan. Zo flitste het nieuws van bedreiging sneller naar Cuzco dan de snelste koerier. De Sapa Inca kon zijn leger meteen laten uitrukken in de richting van de signaalvuren, nog voordat bekend was waarom het leger moest uitrukken. De aanvoerende generaal wist dat hij wel een boodschapper zou tegenkomen die hem van de situatie op de hoogte kon brengen.
 
Op regelmatige afstand van elkaar hadden de Inca's tampus (herbergen) langs de weg gebouwd. Sommige tampus waren waarschijnlijk niet veel meer dan hutten waar vermoeide boodschappers konden uitrusten. Andere tampus waren mogelijk groter.
Bij archeologische opgravingen van grote tampus zijn resten gevonden van zalen waar ambtelijke en militaire zaken werden besproken en reizigers konden logeren. Ook werden er koninklijke vertrekken voor de Sapa Inca en zijn familie gevonden. Ook werd er een tempel gevonden waar reizigers de Zonnegod konden vereren. Er zijn ook resten van pakhuizen en baden gevonden.
 
Kunst en architectuur

 
- Stoffen
 
Bijna iedere Inca deed wel aan een of andere vorm van handwerken. Net als al het andere werk dat in het Incarijk werd gedaan, was het handwerk strak georganiseerd. Een klein deel van het werk werd thuis gedaan, maar het meeste gebeurde door arbeiders in grote werkplaatsen, vergelijkbaar met fabrieken.
Het maken van stoffen was het belangrijkste ambacht. In het laagland werd katoen het meest verbouwd en gebruikt terwijl in de Andes wol het meest gebruikt werd. Van alpacawol, dat makkelijk te verwerken was door de goede kwaliteit, werd awaka gemaakt, het meest gebruikte weefsel. Awaka was meestal wit, met wat bruine en grijze tinten. Van lamawol, die grof en vettig is, werd garen gesponnen voor dekens, zakken, touwen en lamahalsters. De zachte en soepele vicuñawol gaf de beste stof.
Als de dieren waren geschoren, werd de wol verdeeld onder de leden van de ayllu (clan of sociale groep bij de Inca's). De overgebleven wol werd opgeslagen in offici&eml;le opslagruimten in de qollas (pakhuizen van het rijk). Ruwe wol werd vaak gebruikt door de Inca's, maar ze waren ook heel goed in het verven van stoffen. Vaak werd de wol geverfd voor het spinnen. Ook wisten ze hoe ze stoffen moesten knoopverven, wat prachtige kleuren opleverde. De verf die ze gebruikten werd gemaakt van planten en gedroogde schildluizen, die een felle rode kleur gaven.
Het garen werd gesponnen op spinklossen met gewichten van aardewerk. Zowel de mannen als de vrouwen weefden, maar de vrouwen weefden met de beste wol. De stoffen werden op een bandweefgetouw geweven. Het ene uiteinde van de stof werd aan een boom of een staander gebonden en het andere eind zat als een gordel om het middel van de wever.Doordat de wevers naar achter leunden werd de stof strak getrokken.
Sommige vaklui maakten tunieken van de felgekleurde veren van vogels uit het oerwoud. Ook maakten ze cahquira, een stof versierd met gouden hangers of belletjes en gouden spikkels. Sommige tunieken waren bezet met plaatjes van goud, zilver of gepolijst koper. De adel droeg die tunieken waarschijnlijk op feesten of religieuze ceremonies.
 
- Aardewerk

 
De Inca's waren goede pottenbakkers. Ze maakten vaak heel mooi aardewerk zonder draaischijf. De pottenbakkers draaiden van klei rolletjes en legden de einden tegen elkaar. Met deze rondjes bouwden ze een pot op. De buitenkant van de pot werd mooi glad gemaakt door er met een plat schijfje (meestal gemaakt van lamabeenderen) over te gaan. De potten werden in de zon gedroogd, beschilderd met geometrische vormen of dieren en vervolgens gebakken.
Het aardewerk van de Inca's was niet alleen praktisch, maar ook mooi. Ze maakten potten op drie poten voor soldaten op veldtocht, maar ook sierlijke potten die op Griekse urnen (vazen ter bewaring van de as van een overledene) leken. Ook de fluitkan werd veel gebruikt. Dit was een kan die bij het schenken een fluitend geluid maakte. Hierop stonden vaak fluitspelers afgebeeld.

- Metalen
 
De Inca's maakten ontzettend veel dingen van goud en zilver. Ze noemden dat "het zweet van de zon" en "de tranen van de maan". Het meeste goud werd uit de rivieren gehaald, door de korreltjes uit het riviergrind te spoelen. De Inca's dolven ook goud en zilver in de bergen. Er is geschat dat er jaarlijks zo'n 200.000 kilo aan goud werd gedolven. Veel Inca's betaalden hun belasting met het delven van edelmetaal.
Elk korreltje metaal dat werd gedolven of gewassen werd op de quipus vastgelegd. Al het edelmetaal was eigendom van de Sapa Inca en moest naar Cuzco worden gebracht. Daar werd het door goudsmeden op allerlei manieren tot ontelbare gouden voorwerpen verwerkt.
Belangrijke gebouwen werden bekleed met gouden panelen. Als een Sapa Inca stierf, werd een gouden standbeeld van hem gemaakt. Zijn paleis, dat zijn graftombe werd, werd met goud versierd. Volgens de Spanjaarden waren er tuinen vol gouden planten, bomen en dieren. Helaas zijn er maar heel weinig van bewaard gebleven, omdat de Spanjaarden het meeste hebben omgesmolten.
 
- Muziek
 
De muziek die de Inca's maakten bestond uit een combinatie van blaas- en slaginstrumenten. Snaarinstrumenten werden pas gebruikt na de Spaanse verovering. Tot de blaasinstrumenten hoorden vooral eenvoudige fluiten zoals de qena en de panfluiten die allemaal nog steeds worden bespeeld. Verder gebruikten de Inca's trompetten van aardewerk, hoorns gemaakt van schelpen en er waren vele trommels in alle soorten en maten.
 
Openbare werken
 
De publieke werken van de Inca's werden met een zogenaamde werkbelasting gebouwd, die bekend stond als mit'a. Deze belasting vereiste dat de bewoners van het Incarijk gedurende een bepaalde tijd van het jaar werkten aan de openbare werken. Deze werkbelasting verzekerde het rijk van genoeg arbeiders om grote bouwwerken zoals forten, wegen, bruggen, tempels en paleizen te bouwen. Ook het delven van metalen en edelstenen werd met deze belasting versneld. Het zorgde er ook voor dat de heerser grote legers op de been kon brengen om zijn veroveringen te volbrengen.
Een bekend bouwwerk van de Inca's is het "Paleis op het meer". Volgens een Incamythe vielen na een overstroming de eerste zonnestralen op een eiland in het meer, het Titicaca-meer. Hier werden de Inca's geschapen. Niemand weet precies wat Titicaca betekent. De één zegt "het Meer van de Wilde Kat", anderen noemen het "het Meer van de Jaguar". Het meer is zo'n 200 kilometer lang en heeft 25 eilanden. Het meer is het hoogst bevaarbare meer ter wereld. Het ligt op 3812 meter boven zeeniveau.
 
Van groot belang was het eiland dat de Inca's "het Eiland van de Zon" noemden. Op het eiland stond alleen een tempel, die "het Paleis van de Inca" werd genoemd. Het was een gebouw van 16 bij 14 meter, met twee verdiepingen. Echt groot was de tempel niet, maar wel heel erg rijk. De tempel stond op een plek waar volgens de legenden de eerste Inca's waren geboren. Waarschijnlijk ging de Sapa Inca elk jaar op bedevaart naar de tempel.
Naast "het Eiland van de Zon", lag "het Eiland van de Maan". Daar werd door veel volken in de Andes de maan vereerd. Hier stond een veel grotere tempel, "de Tempel van de Maan". De muren waren besmeerd met leem, wat heel zeldzaam is bij de Inca's. Hierin waren vormen en versieringen gedrukt en het gebouw was geel en rood geverfd.
 
De Inca's waren fantastische steenhouwers en bouwers. De mooiste en best bewaarde stad van alle Incasteden is Machu Picchu. Deze stad lag spectaculair verspreid over een heuvelrug en was zo ontworpen dat de stad een geheel vormde met het omringende landschap. Nadat de Spanjaarden de hoofdstad van het Incarijk, Cuzco, hadden veroverd werd het bestuurlijke en religieuze centrum grotendeels naar Machu Picchu verplaatst. De stad werd toen ook sterk uitgebreid en ommuurd. Op terrassen aan de noordkant werden voor eigen gebruik gewassen verbouwd en via een viaduct werd water over een afstand van ongeveer 1 km. vervoerd, zodat de bewoners stromend water bij de hand hadden. Bij de bouw van de terrasvormig aangelegde stad werd geen cement gebruikt; de stenen zijn precies passend gemaakt. Dat deden de bouwers door de blokken te vormen met stenen bijlen en kiezels van obsidiaan (zwart of grauw vulkanisch glas), waarna ze de hoeken met zand glad schuurden. Met deze simpele werktuigen maakten de Inca's heel mooi metselwerk, met hele strakke voegen. De stenen waren niet regelmatig van vorm en waren niet even groot. Toch sluiten alle stenen in elk gebouw van de Inca's precies op elkaar aan.
Machu Picchu werd in ca. 1570 verlaten en werd vrij snel vergeten. De stad, die niet door de Spanjaarden werd ontdekt, bleef tot 1911 voor de buitenwereld verloren. De bouwwerken zijn in vrij goede staat bewaard gebleven en het complex vormt een van de indrukwekkendste overblijfselen van de Inca-archituctuur.
 
- Huizen
 
De meeste Inca's waren het grootste deel van de dag buiten aan het werk. Het beetje vrije tijd dat ze hadden, gebruikten ze om te eten en te slapen. Daarom waren hun huizen vaak niet meer dan simpele schuilplaatsen tegen de ergste kou, regen en sneeuw. Omdat er zo weinig goede grond was in het Incarijk stonden de meeste huizen op rotsachtige of schrale grond, waar toch niks op kon worden verbouwd.
De meeste huizen waren rechthoekig van leemsteen of van stenen die met leem besmeerd waren. Het dak steunde op houten palen. De meeste huizen hadden maar één raam en één deur. Dat waren gewoon openingen in de muur, waar een wollen gordijn voor hing. Op het dak lag een dikke laag gras. De vloer in het huis bestond uit aangestampte aarde. Op de vloer lagen stenen in een kring als een haard. Schoorstenen waren er niet. De rook van het kookvuur trok weg door de laag gras die op het dak lag.
In de huizen stonden geen meubels. De Inca's zaten en sliepen op lamahuiden, wollen dekens of rieten matten. Sommige huizen hadden stenen banken langs de muur en nissen met beeldjes van de goden. Veel spullen werden opgehangen aan haken.
Er waren een paar verschillen tussen de huizen in dorpen en de huizen in de steden. Stadshuizen waren vooral aangepast aan de beschikbare ruimte.
Niet alle stadshuizen waren even groot en ze hadden ook niet allemaal dezelfde vorm. Er waren grotere huizen en huizen met twee verdiepingen. Op de bovenverdieping kwam je met een ladder, die was gemaakt van touw. De ladders konden niet van hout worden gemaakt, omdat het in de Andes zo hoog was dat er geen bomen konden groeien. Sommige huizen waren in de lengte verdeeld in twee aparte woningen.
Soms werd de rotswand in de huizen bewerkt. In een huis in Machu Picchu was uit steen een handmolen gehouwen, om graan te malen. De muren waren vaak gemaakt van steenblokken die zonder specie in elkaar werden gepast, waardoor de huizen goed waren berekend op aardbevingen.

Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: