Slaven-cultuur bij de Inca's

Geplaatst op zondag 26 september 2010 @ 21:19 , 4558 keer bekeken

Godsdienst en slaven bij de Inca's
 
- Godsdienst

 
Doordat de Inca's geen schrift kenden, is er weinig bekend over hun godsdienst. Wat men weet is voornamelijk gebaseerd op zestiende-eeuwse teksten van Spaanse priesters en regeringsvertegenwoordigers. De Inca's kenden veel goden en godinnen die allemaal over magische krachten beschikten en allemaal te maken hadden met bepaalde aspecten van het Incabestaan. De meeste Inca's hadden een directe band met de aarde en geloofden dat de goden een grote invloed hadden op hun akkers, gewassen en dieren. Doordat de natuur de god van de Inca's was kwam het vaak voor dat er mensenoffers werden gebracht om die goden gunstig te stemmen bij bijvoorbeeld droogte, overstromingen en vulkaanuitbarstingen. Dit was natuurlijk ook in het belang van het slagen van de oogst. In grotten onder het ijs van de Andes zijn verschillende graven teruggevonden van kinderen, omringd door vele symbolische offergraven in aarden kruiken. Naast mensen offerden de Inca's ook dieren als cavia's of lama's.
 
De belangrijkste goden van de Inca's waren Viracocha (de oppergod), Inti (de zonnegod) en Quilla (de god van de maan). Sommige Incatempels stonden in nauwe betrekking met de verering van de zonnegod. De Spanjaarden noemden ze dan ook zonnetempels. In de tempels bevonden zich schijven van bladgoud die de zon moesten voorstellen en lieten zien hoe belangrijk de macht van de zonnegod was. De god Viracocha was zowel de vader als de moeder van de zon en de maan. Hij was de oppergod en werd vaak afgebeeld als een oude man met wit haar en een baard. In afgelegen gebieden lagen vaak kleinere Incatempels die uit slechts één vertrek bestonden.
 
De grote tempels waren vaak onderdeel van een groot, uitgebreid complex waar priesters en hun assistenten in woonden. De belangrijkste tempel stond in de hoofdstad Cuzco. Daar woonde de opperpriester, die familie was van de incavorst, en ook lagere priesters, monniken en bedienden. Priesters moesten offers brengen aan de goden, zieken genezen, de toekomst voorspellen en waren verantwoordelijk voor de bevolking van hun gebeid.

De Inca's geloofden ook in leven na de dood en ze beden dan ook vaak tot hun voorvaderen. De lichamen van de dode heersers waren de heiligste voorwerpen binnen het rijk. Deze lichamen werden behandeld alsof ze nog leefden, in hun paleizen bediend door dienaren en geraadpleegd voor advies over dagelijkse dingen.Inca's die op het platteland woonden vereerden hun voorvaderen op een simpelere manier. Als iemand overleed, werd hij gebalsemd en bijgezet in een tombe in de vorm van een bijenkorf met vaten voedsel en chicha (maïsbier). De familie van de overledene hield acht dagen begrafenisceremonies en droeg een jaar lang zwarte kleding. De vrouwen knipten hun haar af.
 
Een van de belangrijkste aspecten van de Incareligie was de huaca. Huaca's waren heilige plaatsen met een bijzondere religieuze betekenis en konden daarom als een heilige plaats worden beschouwd. Inca's benaderden de huaca's met de grootste voorzichtigheid om de geest of god niet boos te maken en brachten er een offer, in de vorm van voedsel of een kledingstuk, om de god gunstig te stemmen. Allerlei dingen konden huaca's worden; heuvels, bergen en bronnen langs de weg.De Inca's geloofden dat geesten goede en slechte eigenschappen hadden. Er bestonden geen goden die alleen maar goed of juist alleen maar slecht waren.

 
- Slaven

 
De Inca's handelen niet met geld maar met spullen, zoals groenten, specerijen en aardewerk. Er waren dus ook veel boeren bij de Inca's. De boeren waren meestal niet zo erg ar, vergeleken de andere inca's. Als een  een inca een broep heeft, heeft hij behoorlijk veel geluk. Want veel inca's waren zwervers en werkloos. Maar van die zwervers werden vaak slaven gemaakt. De slaven moesten hard werken en kregen er bijna niks voor. De slaven kregen met geluk onderdak. Dan sliepen ze in kleine hutjes, met heel veel slaven zaten ze dan opgepropt. De slaven moesten ook wegen bouwen en ook soms huizen.
 
Sociale gelaagdheid samenleving inca's

Expansie Inca-rijk

 uitbreiding Inca rijk:

-  Pachacuti (1438 - 1463)

- Tapac Inca (1463 - 1471)

- Tapac Inca (1471 - 1493)

- Huayna Capac (1493 - 1525)

- Latere Inca conquests

 

Het ‘Incadom’ werd in de 15e eeuw ontdekt door Spaanse ontdekkers, maar natuurlijk leefde dit rijk al een paar eeuwen eerder. De stad Cuzco in het zuiden van Peru was de hoofdstad van het Incarijk. De bevolking bestond op het hoogte punt uit +/- 12 miljoen mensen die 20 verschillende talen spraken.
Zelf noemde de Inca's hun rijk "Tahunantinsuyu"(het rijk van de 4 windstreken).
De Inca's ( de adelijke kaste van de bevolking) hadden de macht in handen, zij waren de afstammelingen van een bevolking die in een vallei bij Cuzco woonden.Later onderwierpen zij buurtvolkeren, daardoor groeide het Inca rijk gestaag door, dit gebeurde onder de achtste Inca koning Viracocha.De opvolgers van deze koning (zonen en klein zonen) veroverde steeds meer gebied totdat het Incarijk gegroeid was zoals op te kaart te zien is.

De Inca's moesten nu een bestuurlijke vorm geven aan het land, deze werd afgekeken van het Chimurijk. In die tijd werd ook Cuzco herbouwd en fungeerde vanaf die tijd als hoofdstad's moesten nu een bestuurlijke vorm geven aan het land, deze werd afgekeken van het Chimurijk. In die tijd werd ook Cuzco herbouwd en fungeerde vanaf die tijd als hoofdstad. In het centrum van de stad stond de zonnetempel, de verering van de zon (Inti) werd staatsgodsdienst.
Cuzco was in 4 kwartieren verdeeld volgens de 4 windstreken, ook het land werd zo verdeeld. Nadat de Spanjaarden het volk ontdekt hadden ging het heel vlug bergafwaarts, in 40 jaar tijd was bijna het hele volk uitgeroeid.De Inca's konden zelf geen schrift maar hadden de Quipu, dit waren touwtjes met knopen erin. Het getallen systeem was net als de onze tientallig, met deze quipus konden de Inca's een nauwkeurige kalender bijhouden.Omdat er een arbeidsplicht was werden er regelmatig tellingen gehouden onder de mannelijke bevolking. Omdat er geen geld bestond werd er door de mensen door deze arbeidsplicht de belasting voldaan aan het rijk.

  
Belangrijkste middelen van bestaan voor Inca's

 
Het landbouwjaar was verdeeld in twee seizoenen: de regentijd (van oktober tot mei) en het droge seizoen (van juni tot september). De tijdstippen om te zaaien, te oogsten en de grond te bewerken volgden een strak patroon. Augustus was de ploegmaand. De Incaboeren werkten de grond om met de taclla, een voetploeg. De mannen liepen in een rij achter elkaar naar achteren terwijl ze de grond omploegden. De vrouwen knielden voor de mannen om de grond om te woelen met lampas, een soort schoffels, en gewassen te poten.

Augustus begon altijd met een feest waar de adel een grote rol speelde: als de Sapa Inca zelf aanwezig was, of zijn gouverneur of een hoge ambtenaar, maakte hij een begin met het werk met een gouden graafstok die men de Inca had gebracht, en alle andere ambtenaren en edelen die hem vergezelden volgden zijn voorbeeld.
Wat de Inca's aten hing af van waar ze woonden. Voor alle Inca's was er echter wel één soort voedsel dat ze het meest aten. In bergstreken waren dat aardappels. Na de oogst werden de aardappels een nacht buiten gelegd zodat ze bevroren. Daarna werden de ze in de hete zon te drogen gelegd. Door ze zo te vriesdrogen kreeg je chuñu, eten dat heel lang goed bleef. In de lager gelegen streken werd maïs verbouwd dat ook lang houdbaar was voor het geval dat er weinig was van andere voedselsoorten.
 
Dingen die wij nu graag eten, zoals avocado's, paprika's, tomaten en chocola, werden voor het eerst verbouwd in de Andes. In sommige gebieden werden coca en quinoa (een soort rijst), verbouwd. In de tropische gebieden werden door de Inca's guave en cactus geteeld. Aan zee werd vis gevangen en gedroogd. De Inca's aten ook wilde vogels zoals eenden. Ze hadden geen schapen, koeien, varkens, geiten of kippen. Het enige vlees dat ze regelmatig aten was dat van de cavia. Deze renden gewoon binnen in de huizen rond en kregen als voer planten en keukenafval. Af en toe werd er lama gegeten maar dit dier werd, net als de alpaca (lijkt op een lama, maar is wat kleiner), te kostbaar gevonden om te eten, vanwege de wol en het gebruik als lastdier. De dag begon voor de meeste Inca's met een hapje bij zonsopgang. Ze dronken wat a'ka (een dikke, licht alcoholische, moutachtige drank) en aten de restjes van de avond daarvoor op. 's Middags aten ze een stevige maaltijd. Hoe ze moesten bakken wisten de Inca's niet, ze kookten bijna al hun eten. Mote (een maïsschotel met paprika en kruiden) werd veel gegeten. Van gedroogd lamavlees en chuñu werd locro (een stoofpotje) gemaakt. In de as van het vuur werd een soort brood van gemalen maïs gebakken. Als lekkernij kenden de Inca's popcorn.  Het avondeten werd tussen vier en vijf uur gegeten. In kookpotten werd het eten op de grond neergezet. De mannen gingen er gehurkt omheen zitten en bedienden zichzelf. Ze aten met hun handen, soep dronken ze uit kommen. De vrouwen, die het eten klaarmaakten, zaten buiten de kring van mannen met hun rug naar de mannen toe. Belangrijke gasten hadden altijd een ereplaats aan "tafel". Er is weinig bekend over de beroepen die de Inca's uitoefenden, maar waarschijnlijk waren er niet zo veel beroepen. De meeste Inca's waren boeren die het land bewerkten. De gezinnen beplantten en oogsten in gemeenschapsverband. Elke herfst werd de landtoewijzing herzien en aangepast evenredig met het aantal mensen binnen een gezin. Buiten de productie van hun voedsel, bewerkte elke ayulla extra velden om de heerser en priester van voedsel te voorzien. Incaboeren leidden een zwaar leven. Na een ontbijt werkte de hele familie tot het midden van de ochtend op het veld. Ze gebruikten vervolgens de hoofdmaaltijd van de dag. In aanvulling op het werk op het veld maakten de vrouwen chicha, maalden maïs en aardappelen en maakten kleding door middel van weven.
 
De Inca's konden ook vechten in het leger. Sommigen moesten in de staatsmijnen naar goud, zilver, tin of koper graven. Als een Inca ziek werd, mocht hij terug naar huis.
Als Inca kon je ook ambtenaar zijn. Ambtenaren waren voortdurend aan het tellen. Daarvoor gebruikten ze de quipu (geknoopte touwen waar men waarschijnlijk de boekhouding mee bijhield). Priesters beheerden de tempels en regelden de rituelen die zo belangrijk waren in het leven van de Inca's. Sommige mensen denken dat er meer priesters dan soldaten waren in Peru. Incapriesters waren ook dokters. Soms leken hun genezingen meer tovenarij dan geneeskunst. In bepaalde opzichten waren Incadokters de Europese dokters van toen al voor. Ze konden dysenterie (besmettelijke darmontsteking, buikloop met bloedontlasting), maagzweren, oogklachten, luizen en kiespijn genezen. Ze kenden allerlei handige en werkzame kruidenmiddeltjes, die ze haalden bij een soort rijksapothekers, de hampi camayoc of bewaarders van goedgekeurde geneesmiddelen. Ze haalden ook medicijnen bij de collahuaya of venters, die geneeskrachtige planten, amuletten en talismannen verkochten. Een van de beste geneesmiddelen van de Inca's was kinine (extract van kinabast), dat werd gebruikt om wonden, zweren en koorts te genezen. Nog een ander beroep dat vrij veel voor kwam onder de Incabevolking was boodschapper. Zij gaven berichten door zodat de Sapa Inca contact kon houden met alle delen van het rijk.

Omvang en geografische ligging van het Inca rijk
 
De Inca's hadden een zeer hoge beschaving maar konden niet schrijven. Rond 1200 hadden de Inca's het grootste rijk dat Amerika ooit gekend heeft. Het strekte zich uit over wat nu Peru is met uitlopers in Ecuador en Chili.
 
 
Ontdekking en val van het incarijk:
 
Columbus landde in 1492 toevallig in Amerika en het nieuws van zijn ontdekking verspreidde zich als een lopend vuurtje door Europa. Andere ontdekkingreizigers en gelukzoekers trokken naar de Nieuwe Wereld (Amerika) en legden contact met de oorspronkelijke bevolking. Algauw gonsde het in Europa van de geruchten over fabelachtige schatten aan goud en zilver die er te vinden zouden zijn. Gedreven door hebzucht en honger naar goud reisden vertegenwoordigers van Europese landen en volken af om het nieuwe land in te nemen. Nadat de Spanjaarden de Azteken hadden overwonnen, richtten ze hun aandacht op Peru. En dus ook het rijk van de Inca's.
 
In 1532 jaar kwam ook de Spaanse ontdekker Francisco Pizarro aan land. Samen met 180 soldaten was hij aangekomen bij de kust van Peru. De Inca's dachten eerst dat Pizarro hun scheppingsgod, Viracocha was. De spionnen van Athualpa gaven verkeerde informatie. Ze vertelde dat de paarden 's nachts onbruikbaar waren, dat als de ruiter viel dit de dood betekende voor zowel ruiter als paard. Dat de musketten maar twee maal konden schieten. En dat de ijzeren zwaarden zo effectloos waren als de vrouwen met hun weefgetouw.
 
Na deze informatie dacht Athualpa dat het geen kwaad kon hem te ontmoeten. Maar hij werd gevangen genomen. Athualpa probeerde zichzelf vrij te kopen door Pizarro genoeg goud te geven om zijn kamer mee te vullen. Pizarro ging akkoord. Hij kreeg het goud maar hij liet Athualpa niet vrij. In 1533 werd Athualpa door onthoofding om het leven gebracht. Dit wordt gezien als het eind van het Incarijk.
De jaren daarop werd de macht van de Spanjaarden groter. Pizarro zette Manco Capac II, een zoon van Huayna Capac, op de troon in Cuzco. Zo liet hij de Inca's denken dat die nog steeds de macht in handen hadden.
Meningsverschillen over de verdeling van de rijkdommen onder de Spanjaarden ontstonden snel. Hierdoor kon Manco Capac II ontsnappen en in het jaar 1536 startte hij een opstand tegen de Spanjaarden.
De Spanjaarden konden de aanvallen van vier Incalegers op de stad Lima makkelijk aan. Deze stad was door Pizarro tot hoofdstad gemaakt. Na een weinig succesvol, drie maanden durend, beleg van de stad door de Inca's, zochten Manco Capac II en duizenden volgelingen hun toevlucht in het bergachtige gebied van Vilacambamba ten noorden van Cuzco. Daar stichtte hij een nieuwe Inca staat, van waaruit hij zijn strijders leidde bij hun aanvallen op de Spanjaarden.
Het nieuwe Incarijk overleefde dankzij de moeilijke begaanbaarheid van de bergen 36 jaar. In 1572 deden de Spanjaarden een inval op het nieuwe rijk. Ze wonnen de strijd en namen de laatste Incaleider Túpac Amaru gevangen. Deze werd in 1572 onthoofd. Hiermee was het Incarijk helemaal tot zijn einde gekomen.
 
Het legendarische rijk van de Inca's viel in 1533. Meerdere factoren hadden de ondergang van het rijk veroorzaakt. Het lag dus niet alleen aan de komst van de Spanjaarden en hun bezetting. Er heerste ook een pokkenepidemie en er was een burgeroorlog uitgebroken. De val begon omstreeks 1525. De Inca's hadden een inval van een horde Chiriguano overleefd. Chiriguano is een Amerikaanse stam uit Paraguay. Bij die aanvallers was een Portugese ontdekkingsreiziger, Aleixo García. De ontdekkingsreiziger was de eerste blanke die de Inca's ontmoette. Er volgden berichten dat er meer blanken aan land waren gekomen. In 1525 stierf de leider van het rijk (de 
Sapa Inca), Huayna Capac. Enkele dagen daarna stierf zijn aangewezen opvolger. Waarschijnlijk stierven die door een ziekte die de Europeanen onbewust hadden meegebracht. Hun dood zorgde voor een machtstrijd tussen de twee overgebleven zonen van Huayna Capac. Huáscar en Athualpa. Na 5 jaar burgeroorlog, die veel in het incarijk heeft vernietigd, werd Athualpa als winnaar uitgeroepen. Athualpa had Huáscar gevangen en in 1532 werd hij vermoord.
 
De bezetters introduceerden vervolgens het encomienda systeem. Dit was een systeem van dwangarbeid. Duizenden stierven aan de gevolgen van Europese ziekten. Velen anderen ontvluchtten het land van hun voorouders waardoor het bewonersaantal enorm daalde.
Nu wonen er ongeveer 8 miljoen afstammelingen van de Inca's in het voormalige Incarijk, zij spreken de Quecha taal en houden nog steeds vast aan het geloof en de gebruiken van de Inca's.
 

Wegen 
 
In het Incarijk waren geen wagens of karren, want de Inca's kenden het wiel niet. Paarden hadden de Inca's ook niet, dus ze moesten te voet reizen. Lama's en guanaco's (lama-achtig zoogdier) werden gebruikt als lastdier, maar het verplaatsen van zichzelf moesten de Inca's op eigen kracht doen.
 
Onder Sapa Inca Roca werd er begonnen met de aanleg van een wegennet dat liep van Cuzco in het zuiden van het rijk tot aan Quito in het noorden. De twee hoofdwegen, een langs de kust en een door de bergen, waren samen ruim 16000 kilometer lang.
Op het "hoogtepunt" hadden alle wegen samen een lengte van ongeveer 23000 kilometer. De wegen in het Incarijk waren uitstekend en dit ongelooflijk grote en goede wegennet was een belangrijke reden voor het succes van het rijk.
 
De wegen waren ontzettend belangrijk. De Incatroepen marcheerden er over om invallen van stammen uit het Amazonewoud te voorkomen of nieuwe gebieden te veroveren. De wegen waren de aanvoerroutes voor de karavanen van lama's, die goederen vervoerden, en de wegen waren van groot belang als communicatienetwerk voor de boodschappers en ambtenaren die de ogen, oren en stem van de Sapa Inca waren.
Veel wegen van de Inca's liepen over hoge bergen. Om steile hellingen ook begaanbaar te maken bouwden Inca-ingenieurs stenen treden, als een trap waarover de reizigers te voet en de lama's en guanaco's als lastdier omhoog konden lopen. De Inca's bouwden speciale wegen door het oerwoud, militaire wegen, goudwegen en koninklijke wegen. De koninklijke weg in de Andes was 5200 kilometer langer dan de langste weg van de Romeinen.
Voor problemen in de wegenbouw ontwikkelden de Inca-ingenieurs speciale technieken. Zo bouwden ze langs woestijnwegen lagen muren, zodat het zand niet de weg op waaide. In moerassen lieten ze de weg over een verhoogde stenen fundering lopen.
 
De belangrijkste weg van de Inca's werd de Capacnan genoemd, wat "de Mooie Weg" betekent. Dit was de weg van Cuzco naar Quito en was meer dan 2400 kilometer lang. De weg bestond uit blokken steen die precies op elkaar aansloten. Hij liep over vrijwel de hele lengte helemaal recht en was overal 8 meter breed. Op sommige plaatsen liep de weg op 5000 meter hoogte.
Bij wijze van belasting hielpen arbeiders in ploegen bij aanleg en het onderhoud van "de Mooie Weg". Net als langs vele andere Incawegen werden langs "de Mooie Weg" bomen geplant die reizigers schaduw boden. Naast de weg liep een kanaal waar vers water doorheen stroomde, zodat de reizigers en hun dieren onderweg hun dorst konden lessen. Na elke 25 tot 40 kilometer stonden er tampus (herbergen) waar boodschappers en reizigers konden overnachten.
Op plekken waar de weg een diep dal of ravijn moest oversteken, bouwden de Inca-ingenieurs bruggen. Ze gebruikten rieten boten om over de brede, langzaam stromende rivieren rond het Titicaca-meer te komen. Over smalle beken bouwden de Inca's simpele bruggen. Spectaculair waren hangbruggen over diepe ravijnen. Met deze bruggen werd begonnen onder leiding van Sapa inca Roca, onder wiens leiding ook werd begonnen aan het wegennet.
 

Communicatie
 
De Sapa Inca hield contact met alle delen van het rijk met behulp van boodschappers. Deze boodschappers werden chasquis genoemd. Ze werden uitgekozen uit de fitste jonge mannen. De boodschappers woonden in groepjes van 4 tot 6 man in hutten op regelmatige afstand langs de hoofdwegen.
Er stonden altijd 2 boodschappers op de uitkijk. Zodra in de verte een boodschapper werd gesignaleerd, die altijd herkenbaar was aan zijn grote hoofdtooi van witte veren, rende een van de boodschappers hem tegemoet. Die boodschapper rende met de boodschapper die aankwam mee terwijl die de boodschap herhaalde. Als de boodschapper een quipu bij zich had, nam de volgende boodschapper die van hem over. Als hij zeker wist dat hij de boodschap uit zijn hoofd kende, rende de boodschapper door naar het volgende station, terwijl de vermoeide boodschapper in de hut op adem kwam. Op deze manier konden berichten meer dan 240 kilometer op een dag afleggen.
Als er berichten binnenkwamen over een noodsituatie, zoals een invasie of een opstand, kon een signaal worden gegeven met een serie vuren. Als een groep boodschappers rook of vlammen boven het volgende station zag, staken ze hun eigen signaalvuur aan. Zo flitste het nieuws van bedreiging sneller naar Cuzco dan de snelste koerier. De Sapa Inca kon zijn leger meteen laten uitrukken in de richting van de signaalvuren, nog voordat bekend was waarom het leger moest uitrukken. De aanvoerende generaal wist dat hij wel een boodschapper zou tegenkomen die hem van de situatie op de hoogte kon brengen.
 
Op regelmatige afstand van elkaar hadden de Inca's tampus (herbergen) langs de weg gebouwd. Sommige tampus waren waarschijnlijk niet veel meer dan hutten waar vermoeide boodschappers konden uitrusten. Andere tampus waren mogelijk groter.
Bij archeologische opgravingen van grote tampus zijn resten gevonden van zalen waar ambtelijke en militaire zaken werden besproken en reizigers konden logeren. Ook werden er koninklijke vertrekken voor de Sapa Inca en zijn familie gevonden. Ook werd er een tempel gevonden waar reizigers de Zonnegod konden vereren. Er zijn ook resten van pakhuizen en baden gevonden.
 
Kunst en architectuur

 
- Stoffen
 
Bijna iedere Inca deed wel aan een of andere vorm van handwerken. Net als al het andere werk dat in het Incarijk werd gedaan, was het handwerk strak georganiseerd. Een klein deel van het werk werd thuis gedaan, maar het meeste gebeurde door arbeiders in grote werkplaatsen, vergelijkbaar met fabrieken.
Het maken van stoffen was het belangrijkste ambacht. In het laagland werd katoen het meest verbouwd en gebruikt terwijl in de Andes wol het meest gebruikt werd. Van alpacawol, dat makkelijk te verwerken was door de goede kwaliteit, werd awaka gemaakt, het meest gebruikte weefsel. Awaka was meestal wit, met wat bruine en grijze tinten. Van lamawol, die grof en vettig is, werd garen gesponnen voor dekens, zakken, touwen en lamahalsters. De zachte en soepele vicuñawol gaf de beste stof.
Als de dieren waren geschoren, werd de wol verdeeld onder de leden van de ayllu (clan of sociale groep bij de Inca's). De overgebleven wol werd opgeslagen in offici&eml;le opslagruimten in de qollas (pakhuizen van het rijk). Ruwe wol werd vaak gebruikt door de Inca's, maar ze waren ook heel goed in het verven van stoffen. Vaak werd de wol geverfd voor het spinnen. Ook wisten ze hoe ze stoffen moesten knoopverven, wat prachtige kleuren opleverde. De verf die ze gebruikten werd gemaakt van planten en gedroogde schildluizen, die een felle rode kleur gaven.
Het garen werd gesponnen op spinklossen met gewichten van aardewerk. Zowel de mannen als de vrouwen weefden, maar de vrouwen weefden met de beste wol. De stoffen werden op een bandweefgetouw geweven. Het ene uiteinde van de stof werd aan een boom of een staander gebonden en het andere eind zat als een gordel om het middel van de wever.Doordat de wevers naar achter leunden werd de stof strak getrokken.
Sommige vaklui maakten tunieken van de felgekleurde veren van vogels uit het oerwoud. Ook maakten ze cahquira, een stof versierd met gouden hangers of belletjes en gouden spikkels. Sommige tunieken waren bezet met plaatjes van goud, zilver of gepolijst koper. De adel droeg die tunieken waarschijnlijk op feesten of religieuze ceremonies.
 
- Aardewerk

 
De Inca's waren goede pottenbakkers. Ze maakten vaak heel mooi aardewerk zonder draaischijf. De pottenbakkers draaiden van klei rolletjes en legden de einden tegen elkaar. Met deze rondjes bouwden ze een pot op. De buitenkant van de pot werd mooi glad gemaakt door er met een plat schijfje (meestal gemaakt van lamabeenderen) over te gaan. De potten werden in de zon gedroogd, beschilderd met geometrische vormen of dieren en vervolgens gebakken.
Het aardewerk van de Inca's was niet alleen praktisch, maar ook mooi. Ze maakten potten op drie poten voor soldaten op veldtocht, maar ook sierlijke potten die op Griekse urnen (vazen ter bewaring van de as van een overledene) leken. Ook de fluitkan werd veel gebruikt. Dit was een kan die bij het schenken een fluitend geluid maakte. Hierop stonden vaak fluitspelers afgebeeld.

- Metalen
 
De Inca's maakten ontzettend veel dingen van goud en zilver. Ze noemden dat "het zweet van de zon" en "de tranen van de maan". Het meeste goud werd uit de rivieren gehaald, door de korreltjes uit het riviergrind te spoelen. De Inca's dolven ook goud en zilver in de bergen. Er is geschat dat er jaarlijks zo'n 200.000 kilo aan goud werd gedolven. Veel Inca's betaalden hun belasting met het delven van edelmetaal.
Elk korreltje metaal dat werd gedolven of gewassen werd op de quipus vastgelegd. Al het edelmetaal was eigendom van de Sapa Inca en moest naar Cuzco worden gebracht. Daar werd het door goudsmeden op allerlei manieren tot ontelbare gouden voorwerpen verwerkt.
Belangrijke gebouwen werden bekleed met gouden panelen. Als een Sapa Inca stierf, werd een gouden standbeeld van hem gemaakt. Zijn paleis, dat zijn graftombe werd, werd met goud versierd. Volgens de Spanjaarden waren er tuinen vol gouden planten, bomen en dieren. Helaas zijn er maar heel weinig van bewaard gebleven, omdat de Spanjaarden het meeste hebben omgesmolten.
 
- Muziek
 
De muziek die de Inca's maakten bestond uit een combinatie van blaas- en slaginstrumenten. Snaarinstrumenten werden pas gebruikt na de Spaanse verovering. Tot de blaasinstrumenten hoorden vooral eenvoudige fluiten zoals de qena en de panfluiten die allemaal nog steeds worden bespeeld. Verder gebruikten de Inca's trompetten van aardewerk, hoorns gemaakt van schelpen en er waren vele trommels in alle soorten en maten.
 
Openbare werken
 
De publieke werken van de Inca's werden met een zogenaamde werkbelasting gebouwd, die bekend stond als mit'a. Deze belasting vereiste dat de bewoners van het Incarijk gedurende een bepaalde tijd van het jaar werkten aan de openbare werken. Deze werkbelasting verzekerde het rijk van genoeg arbeiders om grote bouwwerken zoals forten, wegen, bruggen, tempels en paleizen te bouwen. Ook het delven van metalen en edelstenen werd met deze belasting versneld. Het zorgde er ook voor dat de heerser grote legers op de been kon brengen om zijn veroveringen te volbrengen.
Een bekend bouwwerk van de Inca's is het "Paleis op het meer". Volgens een Incamythe vielen na een overstroming de eerste zonnestralen op een eiland in het meer, het Titicaca-meer. Hier werden de Inca's geschapen. Niemand weet precies wat Titicaca betekent. De één zegt "het Meer van de Wilde Kat", anderen noemen het "het Meer van de Jaguar". Het meer is zo'n 200 kilometer lang en heeft 25 eilanden. Het meer is het hoogst bevaarbare meer ter wereld. Het ligt op 3812 meter boven zeeniveau.
 
Van groot belang was het eiland dat de Inca's "het Eiland van de Zon" noemden. Op het eiland stond alleen een tempel, die "het Paleis van de Inca" werd genoemd. Het was een gebouw van 16 bij 14 meter, met twee verdiepingen. Echt groot was de tempel niet, maar wel heel erg rijk. De tempel stond op een plek waar volgens de legenden de eerste Inca's waren geboren. Waarschijnlijk ging de Sapa Inca elk jaar op bedevaart naar de tempel.
Naast "het Eiland van de Zon", lag "het Eiland van de Maan". Daar werd door veel volken in de Andes de maan vereerd. Hier stond een veel grotere tempel, "de Tempel van de Maan". De muren waren besmeerd met leem, wat heel zeldzaam is bij de Inca's. Hierin waren vormen en versieringen gedrukt en het gebouw was geel en rood geverfd.
 
De Inca's waren fantastische steenhouwers en bouwers. De mooiste en best bewaarde stad van alle Incasteden is Machu Picchu. Deze stad lag spectaculair verspreid over een heuvelrug en was zo ontworpen dat de stad een geheel vormde met het omringende landschap. Nadat de Spanjaarden de hoofdstad van het Incarijk, Cuzco, hadden veroverd werd het bestuurlijke en religieuze centrum grotendeels naar Machu Picchu verplaatst. De stad werd toen ook sterk uitgebreid en ommuurd. Op terrassen aan de noordkant werden voor eigen gebruik gewassen verbouwd en via een viaduct werd water over een afstand van ongeveer 1 km. vervoerd, zodat de bewoners stromend water bij de hand hadden. Bij de bouw van de terrasvormig aangelegde stad werd geen cement gebruikt; de stenen zijn precies passend gemaakt. Dat deden de bouwers door de blokken te vormen met stenen bijlen en kiezels van obsidiaan (zwart of grauw vulkanisch glas), waarna ze de hoeken met zand glad schuurden. Met deze simpele werktuigen maakten de Inca's heel mooi metselwerk, met hele strakke voegen. De stenen waren niet regelmatig van vorm en waren niet even groot. Toch sluiten alle stenen in elk gebouw van de Inca's precies op elkaar aan.
Machu Picchu werd in ca. 1570 verlaten en werd vrij snel vergeten. De stad, die niet door de Spanjaarden werd ontdekt, bleef tot 1911 voor de buitenwereld verloren. De bouwwerken zijn in vrij goede staat bewaard gebleven en het complex vormt een van de indrukwekkendste overblijfselen van de Inca-archituctuur.
 
- Huizen
 
De meeste Inca's waren het grootste deel van de dag buiten aan het werk. Het beetje vrije tijd dat ze hadden, gebruikten ze om te eten en te slapen. Daarom waren hun huizen vaak niet meer dan simpele schuilplaatsen tegen de ergste kou, regen en sneeuw. Omdat er zo weinig goede grond was in het Incarijk stonden de meeste huizen op rotsachtige of schrale grond, waar toch niks op kon worden verbouwd.
De meeste huizen waren rechthoekig van leemsteen of van stenen die met leem besmeerd waren. Het dak steunde op houten palen. De meeste huizen hadden maar één raam en één deur. Dat waren gewoon openingen in de muur, waar een wollen gordijn voor hing. Op het dak lag een dikke laag gras. De vloer in het huis bestond uit aangestampte aarde. Op de vloer lagen stenen in een kring als een haard. Schoorstenen waren er niet. De rook van het kookvuur trok weg door de laag gras die op het dak lag.
In de huizen stonden geen meubels. De Inca's zaten en sliepen op lamahuiden, wollen dekens of rieten matten. Sommige huizen hadden stenen banken langs de muur en nissen met beeldjes van de goden. Veel spullen werden opgehangen aan haken.
Er waren een paar verschillen tussen de huizen in dorpen en de huizen in de steden. Stadshuizen waren vooral aangepast aan de beschikbare ruimte.
Niet alle stadshuizen waren even groot en ze hadden ook niet allemaal dezelfde vorm. Er waren grotere huizen en huizen met twee verdiepingen. Op de bovenverdieping kwam je met een ladder, die was gemaakt van touw. De ladders konden niet van hout worden gemaakt, omdat het in de Andes zo hoog was dat er geen bomen konden groeien. Sommige huizen waren in de lengte verdeeld in twee aparte woningen.
Soms werd de rotswand in de huizen bewerkt. In een huis in Machu Picchu was uit steen een handmolen gehouwen, om graan te malen. De muren waren vaak gemaakt van steenblokken die zonder specie in elkaar werden gepast, waardoor de huizen goed waren berekend op aardbevingen.


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: